JOS PANNECOUCKE
Tuinontwerper Jos Pannecoucke is geen man van grote theorieën of ingewikkelde concepten. Ook modieuze frivoliteiten en trendy gadgets zijn niet aan hem besteed. Hij is op de eerste plaats een doener die zijn liefde voor tuinen en zijn grote affiniteit voor de natuur probeert te vertalen in sterk op de natuur geïnspireerde tuinen. Een tuin, zo zegt hij, is een spel van ruimte en volumes, van structuur en natuur. Essentieel is bovendien de integratie van de tuin in het landschap en van het landschap in de tuin.
Jos Pannecoucke heeft als tuinontwerper een ongewoon parcours achter de rug. Hij studeerde op aandringen van zijn vader economie, al wilde hij liever architect worden. Na zijn studies overwoog hij even om een biologische boerderij te beginnen. Maar dat bleek financieel niet haalbaar. Uiteindelijk kwam hij in het onderwijs terecht als leraar aardrijkskunde. Intussen startte hij samen met zijn vrouw een bloemen- en tuindecoratiezaak. Maar het ontwerpvirus en de liefde voor de natuur bleven knagen. Dus begon hij zelf tuinen te ontwerpen, eerst in opdracht van een andere tuinarchitect, later voor eigen rekening. Sinds enkele jaren is hij voltijds tuinontwerper.
Ruimte en volume “Bij het ontwerpen van een tuin wil ik op de eerste plaats ruimte creëren. Of het nu gaat om een kleine stadstuin of een grote landschappelijke tuin, ik zal altijd proberen om een ruimtelijk gevoel op te roepen, en streven naar harmonische ruimtes waar het aangenaam vertoeven is,” zegt Pannecoucke. Dat begint vaak al bij de oprit en de garages waar hij probeert een soort voorplein te maken, zo mogelijk omgeven door bomen of haagvolumes, zodat een aantrekkelijke ontvangstruimte ontstaat.
In de tuin trekt hij heel consequent die ruimtelijke benadering door. Door natuurlijke glooiingen te versterken of ze te accentueren door bijvoorbeeld een haag die de helling volgt, of door een opeenvolging van haagvolumes die op verschillende hoogtes worden gesnoeid. Door te werken met royale waterpartijen. Of door duidelijke ruimtes af te bakenen met hagen, met bomenrijen, met leilinden of op stam gesnoeide haagbeuken. “Bomen zijn alleen al omwille van hun volume essentieel in een tuin, en uiteraard ook omwille van hun grote natuurwaarde,” zegt Pannecoucke. “Ik gebruik dan ook bijna altijd bomen in mijn tuinen, als solitair, in de vorm van een dreef, een bomenrij of een boomgaard, om een klein bosje te maken... Ze structureren de ruimte, begeleiden een pad, zijn vaak een bron van verwondering, en vormen soms ook de link naar het omliggende landschap. Zelfs in een kleine stadstuin probeer ik altijd bomen te gebruiken, om bijvoorbeeld een intiem terras te creëren, om inkijk te voorkomen of een onaangenaam uitzicht te verbergen. Maar ook puur als volume, als een vormelijk element.” Een mooi voorbeeld van dat laatste is een smalle voortuin langs een drukke straat in Kortrijk: hier plantte hij een driedubbele rij op stam gesnoeide haagbeuken die één groen volume vormen dat een tegengewicht moet bieden tegen het hoge gebouw. Dat gegeven wordt herhaald in de achtertuin waar een rechthoekig terras met vijver omkaderd wordt door een rechthoek van haagbeuken op stam.
Pannecoucke maakt ook overvloedig gebruik van forse haagvolumes om op een sterk hellend terrein het niveauverschil te overbruggen. In een tuin in Kluisbergen met een niveauverschil van meer dan 12 meter legde hij bijvoorbeeld verschillende horizontale terrassen aan. De hoge taluds die daardoor ontstonden, zijn met metershoge en -brede hagen van haagbeuk beplant. Dit zorgt niet alleen voor een heel krachtig grafisch element in de tuin, maar ook voor een sterke ruimtelijke werking. Op de hoogst gelegen grasvelden vormen deze gigantische hagen een groene boord van nauwelijks 60 cm, waardoor het uitzicht over het omliggende landschap integraal behouden blijft.
Tuin en landschap Dat is een ander essentieel kenmerk van heel veel tuinen van Pannecoucke: de uiterst attentievolle omgang met het omliggende landschap. “Als je het geluk hebt dat je tuin in een mooie omgeving ligt, is het zonde om die omgeving niet bij de tuin te betrekken en de tuin met hagen of muren af te sluiten,” meent Pannecoucke.
Een mooi voorbeeld daarvan is een grote tuin in Zingem, oorspronkelijk aangelegd in de jaren zestig, met centraal achter de woning een grote natuurlijke vijver. Aanvankelijk werd hij geraadpleegd om het probleem van de afkalvende oevers op te lossen. Maar toen hij in de tuin rondwandelde, ontdekte hij een haast ongerept weidelandschap dat door de hoge berm rond de vijver en door een sparrenbos helemaal aan het zicht was onttrokken. Hij kon de eigenares overtuigen om een deel van de bomen te rooien en vooral om de berm achteraan de vijver af te graven en de vijver door te trekken zodat het achterliggende landschap opnieuw zichtbaar werd en als het ware in de tuin wordt getrokken.
Veel tuinen van Pannecoucke liggen in het prachtige Zuid-West-Vlaamse heuvelland met soms erg mooie landschappen of pittoreske vergezichten. Maar zelfs in een minder dankbare omgeving, soms zelfs in een stad, zijn er toch vaak kleine elementen in de onmiddellijke omgeving die de moeite waard zijn om bij de tuin te betrekken. Een kerktoren of een kapelletje bijvoorbeeld, een oude hoeve of een mooi gebouw, een bijzondere boom of een bosje in de verte... “Op zo’n plek kan je proberen om dat mooie uitzicht bijna letterlijk in een venster te vangen, door bijvoorbeeld op een strategische plaats een soort uitkijk te voorzien, door een opening in een haag of een muur te laten.” In zijn eigen tuin in Otegem pastte hij dat principe zelfs heel letterlijk toe door aan de rand van de tuin een houten vlonder te maken met op het einde een metalen ‘raam’ dat een fragment van het landschap inkadert.
Aan de rand van Wannegem, midden in een waardevol landschappelijk gebied, realiseerde Pannecoucke een tuin die haast naadloos overloopt in dat landschap. De woning ligt centraal op het terrein en is met de carport en de paardenstallen aan de straatkant verbonden door een hoge muur met een opening die uitzicht biedt op de kerk in de verte. Hierdoor ontstond een sober binnenplein, met een strakke vijver en een monumentaal kunstwerk dat zich door de kijkopening wurmt. Het binnenplein geeft uit op een grasveld met enkele lindebomen aan de rand en een middelhoge haag rond om rond, zodat toch een zekere intimiteit wordt gecreëerd, maar zonder dat het uitzicht op het landschap wordt belemmerd. Ook de meidoornhaag aan de straatkant wordt vrij laag gehouden om zoveel mogelijk landschap te behouden. Langs de perceelsgrens aan de straatkant is een rij appelaars geplant die uitwaaieren over het terrein en een informele boomgaard vormen. Voor de rest ligt de tuin open en bloot in het landschap, met in de verte het uitzicht op de kerk en het dorp. Pannecoucke modelleerde het profiel van het terrein in zachte glooiingen om het gebouw dat veel te hoog stond, beter in de omgeving te verankeren. Tegelijk zorgde hij voor een opeenvolging van drassige en droge gedeelten, die grotendeels als bloemenweide worden beheerd en perfect aansluiten bij het omringende weidelandschap. Om dat effect nog te versterken werd een bestaande beek verlengd zodat ze langs het terrein stroomt, en werd een natuurlijke vijver uitgegraven. Enkele bestaande oude populieren en knotwilgen werden zorgvuldig gerestaureerd en vormen nu monumentale bomen. Die werden aangevuld met een aantal solitaire bomen en bomengroepen van onder meer eik, els en hazelaar, bomen die ook elders in het landschap zijn terug te vinden. Het resultaat is een tuin die helemaal lijkt op te gaan in het landschap en de indruk geeft er altijd te zijn geweest. Een opvallende sculptuur van Berlinde de Bruycker, die de confrontatie lijkt aan te gaan met een van de monumentale populieren, maakt echter duidelijk dat hier meer aan de hand is.
Landschap en tuin De tuin in Wannegem vormt niet alleen een perfecte illustratie van de manier waarop Pannecoucke een prachtig landschap direct bij zijn tuinen betrekt, maar ook hoe je een tuin kunt integreren in zijn omgeving. ”De relatie tussen tuin en landschap werkt immers in twee richtingen,” zegt Pannecoucke. “Het gaat er niet alleen om wat het landschap voor je tuin betekent, maar ook wat je tuin met het landschap doet. Niet enkel wat je ziet vanuit de tuin, maar ook hoe je de tuin vanuit het landschap ziet, is belangrijk.” Zeker in een dichtbebouwd gebied zoals Vlaanderen met een, vooral in het verleden, vaak onbestaande of anarchistische ruimtelijke ordening, ziet hij het als zijn taak als tuinontwerper om huis en tuin zo harmonisch mogelijk te integreren in de omgeving. “Heel wat huizen en tuinen liggen in het landschap als een vreemd element. Omdat het gebouw bijvoorbeeld op een verhoog wordt geplaatst waardoor het langs alle kanten zichtbaar is. Ik heb het geluk vaak in een heel vroeg stadium bij projecten betrokken te worden waardoor ik bijvoorbeeld mee kan beslissen over de inplanting van het huis, hoe we optimaal gebruik kunnen maken van de beschikbare ruimte, van het bestaande reliëf, eventueel van een aanwezig bomenbestand... Maar dat is niet altijd het geval en dan moet je dat proberen te remediëren met niveauverschillen en hoge haagstructuren, maar ideaal is dat niet. Wat de tuin betreft, zie je vaak een storende afsluiting, coniferen of andere bomen of struiken die er niet passen, een gemilimeterd gazon dat tot tegen de perceelsgrens komt en vloekt met de directe omgeving... Terwijl je met een uitgekiende beplanting en een aangepast beheer kan proberen om de tuin te doen opgaan in het geheel, waardoor hij zelfs een verrijking van het landschap kan betekenen.” Het gebruik van streekeigen bomen, struiken, hagen en fruitbomen kan de aantrekkelijkheid én de natuurwaarde sterk verhogen, meent Pannecoucke. Waarmee hij geen pleidooi wil houden om uitsluitend inheemse bomen of struiken te gebruiken. Een tuin is nu eenmaal geen natuurgebied. In de tuin in Wannegem heeft hij bijvoorbeeld ook hortensia’s en vlinderstruiken toegepast. Elders maakt hij dan weer veelvuldig gebruik van bijvoorbeeld heesterrozen en viburnums, van Stephanandra en Symphoricarpos... “Ik zal in zo’n tuin meestal wel bomen en struiken gebruiken die ook al in de omgeving voorkomen of minstens planten die qua uitzicht of groeiwijze en ook qua schaal passen bij de omgeving. Wat je ten allen prijze moet vermijden in zo’n tuin zijn puur decoratieve planten of structuren die helemaal haaks staan op het landschap. Je kan die wel onderbrengen in een apart tuingedeelte, maar niet open en bloot in het landschap.”
Pannecoucke is bijvoorbeeld niet onverdeeld gelukkig met het veelvuldig gebruik van siergrassen in zogenaamd ‘natuurlijke’ beplantingsschema’s. “Veel siergrassen hebben naar mijn smaak een eerder onnatuurlijke of te dominante bloeiwijze. Maar door grassen te kiezen die wel een natuurlijke uitstraling hebben, zoals bijvoorbeeld Panicum virgatum en Descampsia cespitosa, kunnen ze vaak wel heel effectief toegepast worden om de overgang tussen tuin en landschap te verzachten.”
Een andere ‘truuk’ om het landschap te betrekken bij de tuin en de tuin beter te laten opgaan in de omgeving is bepaalde elementen uit het landschap te herhalen in de tuin. Dat kan bijvoorbeeld een elzenbosje, een knotwilgenrij of een beek zijn. “Maar je moet daarmee wel voorzichtig omspringen omdat het snel een pastiche wordt. Het kan niet de bedoeling zijn om het landschap te kopiëren in je tuin.”
Om tuin en landschap met elkaar te verzoenen, probeert hij waar mogelijk ook om hagen en bomenrijen niet op de perceelsgrens te planten, maar op enkele meters afstand. “Op die manier heb je niet alleen de indruk dat het landschap doorloopt in de tuin of omgekeerd, maar bovendien krijg je een extra wandelparcours rond de tuin. Dat vind ik trouwens heel belangrijk in een tuin, dat je er kan in rondwandelen. In al mijn tuinen, zelfs in kleine tuinen, zal ik altijd wandelparcours uitstippelen, waardoor je de tuin veel meer kunt beleven.”
Structuur en natuur Pannecoucke hecht ook veel belang aan wat hij de ‘spanning tussen natuur en structuur’ noemt. In een landschappelijke tuin of een meer ‘natuurlijk’ ogend tuingedeelte, zal hij vaak een meer formeel of strak structuurelement inbrengen in de vorm van een opvallende haag of bomenrij, een sculpturale snoeivorm, een rozenborder, een clematisgaanderij of een hortensiapromenade. Terwijl hij in een meer formele tuin of tuingedeelte dikwijls zal proberen om door een uitbundige beplanting een stuk ‘wildigheid’ te creëren.
In een voortuin in Heule combineerde hij bijvoorbeeld een strakke buxusstructuur met een beplanting van siergrassen, die dan uitgeeft op een informele vijver waar een moerasbiotoop wordt opgeroepen. Achter het huis ligt een vrij formele tuin die langzaam overgaat in een meer informeel gedeelte met een grote natuurlijke vijver, een speelbosje en een speelweide, en een dicht beplantte houtwal. Maar dwars door dat informele gedeelte loopt een strak pad met taxus- en buxushagen en een rozen- en pioenenborder, die de indruk geven te zijn uitgehouwen in een bestaand bos. Haaks op dat pad ligt een imposante loofgang van haagbeuk die uitgeeft op de grote vijver. Een ander opvallend structureel element in dat ‘wildere’ tuingedeelte is een ovaalvormige boomgaard omheind met een ligusterhaag, die bijna letterlijk een hap uit de natuurtuin neemt.
Eenzelfde procédé pastte hij toe in een tuin in Moen waar een grote appelboomgaard helemaal omsloten wordt door een ovaalvormige meidoornhaag die net als in de tuin in Heule een krachtig formeel element toevoegt aan de voor de rest vrij informele tuin. Onverwacht in deze tuin is ook de oprijlaan naar de woning die diep is uitgegraven in het reliëf en als het ware een holle weg vormt. Die is aan weerszijden beplant met linden – het formele element – maar de taluds worden helemaal bedekt met uitbundig bloeiende heesterrozen, waardoor de strenge lijn van de linden weer wordt gerelativeerd.
Op dezelfde manier zorgt een klein bosje van diverse grijsbladige wilgensoorten in een voor de rest vrij strakke en formele tuin in Harelbeke, met vooral rechte lijnen die nog geaccentueerd worden door hagen en leilinden, voor een verrassend informeel aspect.
Ook in zijn omgang met water is die spanning tussen structuur en natuur vaak merkbaar. Dicht bij het huis voorziet hij soms een strakke, formele vijver die aansluit bij de architectuur van het huis of bij de formele structuur van de tuin. Maar iets verder in de tuin ligt dan dikwijls een meer natuurlijke vijver, of een bestaande gracht die wordt doorgetrokken in de tuin of die uitmondt in een vijver. Soms combineert hij beide, met een strak afgelijnde vijver bij het huis die overgaat in een meer organisch vormgegeven waterpartij met oeverplanten of een moerasbiotoop voor een ‘natuurlijker’ effect.
|
|